Het 1e contract van het A44-project, met het Lisserwegviaduct, de Kaagbruggen en het Hoofdvaartviaduct, is inmiddels gegund aan Van Hattum en Blankevoort en KWS. Daarvoor waren alle plannen van aanpak van de inschrijvende aannemers beoordeeld. En ook het prijsgedeelte, waarbij de milieukosten belangrijk zijn. “Dat zijn de kosten die wij als maatschappij moeten maken om de impact van bepaalde milieueffecten teniet te doen of te verminderen,” legt Sonja Pieterse uit. Bijvoorbeeld om de dijken op te hogen als we met z’n allen veel CO2 blijven uitstoten, wat leidt tot opwarming en zeespiegelstijging. Maar we kijken, behalve naar vermindering van effecten , ook naar de preventie ervan. En hoeveel dat dan kost. Hoe lager de milieukosten zijn van de voorgestelde aanpak van een aannemer, hoe groter zijn gunningsvoordeel.”
Milieukostenindicator
Deze methodiek met de milieukostenindicator (MKI) is al jaren de standaard binnen Rijkswaterstaat en kent elf categorieën van milieueffecten. “Denk aan klimaatverandering, verzuring, vermesting of watervervuiling. Voor bijvoorbeeld milieueffect klimaatverandering zijn de milieukosten 50 euro per ton CO2. Zoiets vergelijkbaars doen we voor alle categorieën. En daarna wegen we de milieueffecten gezamenlijk af: dat voorkomt dat we wel goede maatregelen treffen tegen klimaatverandering, maar tegelijkertijd veel vermesting creëren”, legt Pieterse uit. Tijdens een project monitort Rijkswaterstaat dan of de aannemer de aangeboden milieukosten niet overschrijdt.
Maatregelen
De MKI-methode leidt tot duurzamere maatregelen bij aannemers: “Een voorbeeld is asfalt dat voor een hoger percentage uit duurzame grondstoffen bestaat, met lagere CO2-uitstoot en in het algemeen lagere milieukosten. Een ander voorbeeld is het hergebruiken van materiaal. Maar bijvoorbeeld ook het efficiënter inzetten van graafmachines.” Toch worden aannemers niet alleen maar op duurzaamheid beoordeeld. Pieterse: “Als een aannemer een maatregel aanbiedt die duurzaam is maar wel veel hinder creëert, is er een ander gunningscriterium dat daar rekening mee houdt.”Koploperaanpak
Het A44-project werkt ook met de zogeheten koploperaanpak, en mikt daarmee op de aannemers die al veel aan verduurzaming doen. Pieterse legt uit: “In onze uitvraag verplichtten we de inschrijvers om met materieel te werken dat schoner is dan normaal materieel. Bijvoorbeeld een busje met minimaal emissieklasse 6, in plaats van een minder schone klasse 4. Die eisen worden in de loop van de jaren steeds strenger. In 2030 zit je dan op bijna 100% zero-emissiematerieel.”